Een tekst bestaande uit de combinatie van een column en een gedicht, hoe noem je dat dan? Peul Jan verzon de term ‘coëzie’. In hun allereerste coëzie ‘Ode aan Bijs’ vertellen Paul Dolhain en Jan Widdershoven het verhaal van Herbergh Bijsmans vanuit hun eigen perspectief en in hun eigen vorm. We hebben het opgenomen als een minipodcast in Soundcloud en het is hieronder te beluisteren. Tevens is de tekst toegevoegd van Jan en Paul om mee te kunnen lezen.

De tafels hebben hier geen nummers
maar namen: de olie, de pan, de meterkast.
Het wiel is geen tafel maar dat spreekt voor zich.

Denley neemt stellig de eerste binnendeur
de meterkast achter de tweede zit immers vol.
De verdeler werkt onder hoogspanning. De kaarten
worden geschud; hopelijk houden de stoppen het.

Met zijn linkerhand volgt Denley trouw de lambrisering.
Hij voelt hoe zijn voeten vastklikken in de scherp
uitgeholde maquettes van de houten vloer.
De muren begroeten hem.

Toen ik werd geboren waren de eerste muren die ik zag, waarschijnlijk de muren van Café Bijsmans. Dus niet die van het De Wever ziekenhuis of mijn kinderkamertje in Welten, nee… Bijsmans. Het was een tweede huiskamer voor mijn ouders en ik was altijd blij als ik mee mocht. Ik lag er heerlijk te pitten in mijn reismand (tegenwoordig noemen ze zoiets een maxi cosi), werd er als rugbybal gebruikt door de mannen van Rugbyclub Heerlen, zette er mijn eerste stapjes om vervolgens heerlijk door de gangen te rennen. Ik jatte er chips uit het kastje in de achterzaal, stopte er 50-lire-munten in de pooltafel en ik mocht er kegels opzetten voor een Raider. De muren van Bijs voelden op jonge leeftijd al vertrouwd.

De barman tapt met één hand op de rug een bier
of twee. Hij schuimt af met de spatel tussen zijn kaken.
Duwt met zijn hoofd de tapkraan weer dicht. Dan plaatst hij
een bier met uiterste precisie op de cd-hoes met daarop
de afbeelding van een ronde tafel met viltjes en een cd-hoes
met daarop de afbeelding; het andere bier drinkt hij zelf.

Vanuit de middenkamer klinkt een zacht gebonk.
Denley ziet aan de andere hoek van de bar hoe de bril
van de journalist beslaat. Het is de deur van de afwasmachine
die openspringt. Een kop in de krant meldt ondanks alles:
broodje-aapverhaal blijkt barmannenlegende.

Aan de muur tegenover de bar tikt de oma-klok
geduldig de tijd van links naar rechts.

Wat jaren later, fietsten ik en mijn vriendjes vanuit Bernardinus rechtstreeks naar ‘Bijs’. Het personeel wist precies welke vlegel bij welke papa hoorde en zo werd standaard de vrijdag gevierd. Vanaf de bovenbouw dumpten we er eerst onze tas om vervolgens vreemd te gaan bij Fellini, en als dan ons geld op was, teerden we weer op de beurs van vaders in Bijs. Vreemdgaan was de muren van Bijsmans wel toevertrouwd, dus je deed het zonder gêne.

Ik richtte er geheel volgens familietraditie een carnavalsvereniging op, had er mijn eerste date. Ik ben er voor het eerst katje lam geworden, rookte er mijn eerste sigaret, leerde er vrienden en vrouwen kennen. De muren waren zo vertrouwd dat ik er zelfs ging werken. Dat bijbaantje werd vervolgens mijn vak. Ik heb zelfs jarenlang boven Bijsmans gewoond en was er dus een aantal jaren bijna 24 uur per dag. Mijn liefde voor de muren liep uit de hand.

De middenkamer verkeert in een slapeloze toestand.
Het eentonig gebonk zwelt aan. Een kind verzamelt
geel-zwarte sjaaltjes. Het bindt de benen
van de afgeleide fans vast aan de stoelen. Uit hun
monden klinkt vaag een Duits gezegde.

Denley beent breed uitgemeten door het café
zoals alleen hij dat kan; hij raakt niemand.
In de middenkamer opent hij de deuren van
de televisiekast; de wedstrijd bevindt zich in blessuretijd.
Op de terugweg grijpt Denley in het wisselgeld vakje
van de kwartjes telefoon naar wat vogelzaad.
Een forse bonk laat de muren trillen.

Ik ben nog maar een jonge sneuzel, een broekie, vergeleken met die muren. Want die muren staan dit jaar exact 300 jaar overeind. In 1722 werd daar voor het eerst een pintje gepakt. Geen enkel ander café in Limburg kan dat zeggen. Welke eigenaren er ook passeerden, de muren stonden fier overeind. Of het nou intiem en klein was bij Matthieu, je een goed gesprek wilde bij Marij, of het bomvol was bij Piet. Of er nou gegeten werd bij Paul en Veronique of gedanst bij Rob. De mensen kwamen voor de muren. De muren die vertrouwd voelden, de muren die volhingen met herinneringen, de muren die konden zwijgen als je iets kwijt wilde.

Terug op zijn stek vraagt Denley de barman naar het gebonk.
De barman lacht schamper. De waarzegster achter de pan oreert:
het zijn de enten die groeien en groeien. De vloeren zullen breken
de muren zullen vallen. Zaden van een utopische stad wortelen.

Denley buldert schokschouderend. Hij legt kleingeld op de toog.
Het luik achter de bar staat op een kier. De vloer helt omlaag
in tegengestelde richtingen. Er ligt bloed achter de bar.
De barman mist twee vingers.

Denley loopt naar buiten. Een traan over zijn wang.
Hij hoopt dat het meevalt. Morgen weer een dag
vandaag is markt. De muren zullen zwijgen
langer zwijgen dan Denley.

En zo goed als die muren kunnen zwijgen, zo stil is het er nu. Verlaten en eenzaam. Al jaren. Ik weet zeker dat ze daar niet tegen kunnen. Zelfs de plafondschilderingen van Jesse de Haas kunnen ze niet opvrolijken. De luiken die ze het daglicht toonden, zijn potdicht. De muren… ik mis ze en ik ben vast niet de enige. Toen na de laatste lockdown alles weer open mocht, hoopte ik stiekem op een wonder, ondanks dat ik en velen met mij het nu zeer aangenaam hebben binnen de andere muren van Heerlen. Want aan de Akerstraat nummer 7 blijft het angstvallig stil.