Tuimelend de tuin ingeluisd,
vierde de hovenier feest.
Met een heggenschaar wreef
hij over zijn kuif.
Het zat ingekapseld
als de rest van zijn lijf.
Deze kabouter was een tekening
van waar hij eerst naar wroette.
Een stilleven van een klier en zijn
kruiwagen vol pruiken.
Struiken vertakken zonder stam.
Hij zwoor zijn haren af en begroef ze
op het kerstbomenkerkhof.
De gieter
plukte een boeket
van kussen uit de lucht,
nog voordat de plek bestoven werd.
Stotterend, en met een lichte huivering,
raakte de hovenier zijn affaire aan.
Hij had de stoppelbaard in zijn keel
en imiteerde een schoffel.
Gespannen merkte de knaap hoe het perk
overwoog hem tot honing te stampen.
Ze namen allebei hun geduld om blind te raken.