‘Laat je niet opjagen.
Je bent de prooi allang niet meer.
Ik schuil in je rimpels
en vaar mee tot we uitmonden.
Een afscheidszoen krijg je niet afgewassen..’
‘Tierlantijn, ik ken je nog!
Hoe kunnen zij beter zijn dan wij,
terwijl we allemaal getikt zijn?’
‘We gebruiken elkaar
weliswaar als pilaar.
Maar welk dak houden we hoog?’
‘Tierlantijn, het was een openbaring!
Toen de maan aan mij verscheen..
Maar waar moet ik nu heen?
Hij verduistert de zon voor mij.’
‘We maken ons op,
totdat we in één woord beschreven kunnen worden.
Verkwist die éne pijl toch niet.
Het is een schot in de lucht.
En al is er volgens jou geen wolkje te bekennen.
Dat is slechts een gerucht.’
‘Tierlantijn, pas nu realiseer ik mij!
Al de losse eindjes hebben zich hier verzameld
om een nieuw patroon te vormen.
Vandaar dat het zo in mij begint te stormen..’
‘Laat mij dan maar dwalen..
Ik ben er nog niet over uit
of ik weet waar ik nu ben.
En stiekem hoop ik daar ook nooit achter te komen.
Of ben ik inmiddels deel van het landschap geworden?’
‘Tierlantijn,
het was de eerste keer dat
je de Royal binnentrad.
Jaren geleden..
Je mag alles vergeten,
onthoud dat.’