een veertje in de stad
soleert naar de finish
op de grond. van zijn
vlucht rest enkel nog
een fladderende baan.
dan, zichtbaar getergd,
duwt een plectrum de
hard stalen snaar weg.
een solo snerpt schel.
luchtlagen in de stad
vibreren en golven het
dansende haar tot een
ontknopende kluwen.
ijskoude verwijten uit
een verleden smelten
weg in loeihete tonen.
niemand wacht nog
langer op stormen die
opsteken, de sjaals van
kapstokken trekkend.
een melodieuze zucht
stuurt het veertje over
eigen grond richting
de zoet zachte zomer.