voor bevrijdingsdag
I.
een man bouwt een zandkasteel
vlakbij de zee – de waterlijn raakt het
bouwwerk niet.
een hond rent de constructie aan stukken.
een hond werd ooit – zoals een man
met de ogen dicht geboren maar schreeuwde niet
en nog steeds schreeuwt hij niet.
een hond heeft – anders dan een man
lange haren die zijn samengewaaid tot dreads,
levende kleeftouwen aan de huid, de tong een lap
langs zijn bek – heel anders dan een man –
een man houdt de kaken op elkaar, de tong erachter
ook als zijn zandfort tot zand gestampt wordt.
een hond werd ook ooit – zoals een man
met ogen dicht geboren in een wieg van soortgenoten
maar schreeuwde niet. hij stond op en liep
en nog steeds loopt hij – en als niet dan rent hij
bijvoorbeeld langs het strand waar de man langs de waterlijn zit.
een man wil vrij zijn, een hond is het.
vanuit de wieg van soortgenoten is de hond
begonnen te lopen en hij loopt nog steeds.
een man ziet een ander en bouwt een walletje van zand
om zijn kant van het strand af te bakenen.
een hond maakt een sprong.
II.
een mens is een kind.
ik zal het nooit meer – in het vervolg – voortaan zal ik altijd –
ik denk tweemaal na voor dat – de toekomst zal anders zijn –
dan ben ik vrij om na te denken.
een mens roept.
ik doe het anders – ik doe het niet meer – ik doe het niet meer mama –
het spijt mij als de haren op mijn kale hoofd.
volgende dag schijnt er een andere zon.
dan voelt mijn huid anders en waait er gras door mijn hoofd – dan zie ik helder.
ik bouw geen muurtje meer op het strand en ik laat iedereen meepikken.
als ze maar doen wie ik ben.
ik heb een keer op mijn tong gebeten
maar dat deed pijn – ik kon niet praten.
ik heb geweld gezien
en dat was erg – ik durfde niet te bewegen.
ik ben gepest en heb ze teruggepakt
ze de rug van mijn hand gegeven.
daar staan ze; ze zullen allemaal hetzelfde zijn.
ik voel koud zweet en denk; niet in mijn land.
ik heb recht op vrijheid al is de wieg van soortgenoten
nooit en door niemand uitgekozen.
is het dak boven mijn hoofd maar een dak van alle daken,
die baan een baan van weinig banen,
dit land een land zoals weinig landen.
alles is me op de eerste dag toegevallen; willekeurig en zonder som
alleen het recht tot bezit is wat ik verzon.
een mens is een kind en heeft die ouders nodig
die zo nu en dan samen delen roepen,
wees niet bang voor het donker,
dit is een nachtlamp. kijk jongen, ken je dat patroon op de muur nog.