voor de krimpregio
ik jammerde op mijn handen,
mijn handen tussen de billen en de stoel,
mijn handen bedrukt met
spijkerbroekpatronen.
groeipijn zei ze dan. het leek
alsof ze zelf kromp – elke dag een
beetje minder grootmoeder.
tien jaar geleden keken we elkaar recht aan.
het enige dat ík zag groeien
waren het aantal strepen boven mijn hoofd.
het aantal grootmoeders die kwamen en
verdwenen in de straat.
ik zag lege huizen zonder tochtstrip,
steeds kleinere auto’s op de oprit.
alles kromp met grootmoeder mee.
alles wat we ooit uit je aders tilden,
leggen we neer op het gras.
de massa neemt af, de concentratie toe.
een nieuwe streek in een handpalm
kunnen wegen. een groene spuit zien.
ik had groeipijn.
jij wordt gelukkig kleiner.
we nemen thuis gemakkelijker met ons mee.