voor de poƫziefilm van panda

er is geen inwoner die kan zeggen;
de neiging om te graven is vergaan.

er zijn inwoners die zeggen;
we kunnen straten blijven maken en staken te maken, breken.
leven zit in de akkers, de slagaders van de streek. ik blijf er lang.

gister stond er een speciekuip met straatzaadmengens, grondstoffen
van gekrakte ruit, bioscoopwanden, rotsen. niet slechts stof.

echt straatmeel, getrommeld en gemalen in
cementtrommels met betonnen breekkorrels.

(dat zijn korrels grote keien, vergelijkbaar met kleine kiezel
in een kleinere cementtrommel voor de fijne constructiewerken)

het lijkt op het radbraken van geschiedenis maar geloof de affiches,
we breken niets af. we breken heerlen op totdat we het herkennen
uit een verleden dat alleen in ons bestaat. we breken alle straten open

omdat anders ons land vanzelf vergaat,
verzakt en wij mak mogen loeren. dus

in bronsgroene emmers die we meenemen
stukken straat stoppen, zand, meters asfalt

beschoppen, die brokken erbij stoppen. verzin
welke stukken we kappen. straatzaadmengsels

maken. neem mijnstof, filter, tot er louter lucht is.
erbij. als het station af is, klauter op de trein,

zaai en maak van straatzaad fundament, ploeg,
bewater en bekijk hoe de bodem van nederland zal zijn.

mijn anatomie is die stad. straten worden omgeploegd,
mijn arm verlaat daar haar bebouwde kom.

een been breekt, een balkon komt naar de grond.
vermalen tot stoffen, vruchtbare grond voor

vlakgestreken delen, palen, grijze totems met groen
als betonbomen en vlaggen geven aan waar was en

waar komt. alleen ’s nachts herken ik mijn anatomie
die stad is, een beslagen bekeken spiegel trekt bij.

ik blijf lang.