wij, nazaten van het beloofde land
onontkoombaar lijkt voor ons het
huldigen van wat aan ons voorafging
het knielen voor wat we nooit geweest
zijn, waar we nooit waren
maar we moeten hooghouden wat
gezonken is, ontharden wat versteend
en hervinden wat verloren is

in een wereld wiens schwung is ontwricht
van de sokkel geslagen likken we braaf
de littekens van andermans verleden
zo ketent zich iets langzaam om onze polsen
bijzonder en benauwend tegelijk is het
alsmaar omslaan van de zwarte bladzijden
de gele randen van het verleden die ze
volhardend vergulden want het is daar
waar het beloofde land nog bruist
als een rijpe vulkaan
raak het aan en het springt hoog uit zijn kloof
omhoog en wij, nazaten van het beloofde land
wegen onze opties af: we rennen, we blijven en
eten van de resten in een verlaten tempel
of we loven de zwarte glorie die ons
baarde en rijpen als prille eieren
voort onder haar vleugels

het raam naar buiten lijkt groter dan vroeger
hoog en mintblauw hangt het wolkendek
als een kalme oceaan boven de regio
daaronder een volk in dubio – wij
een beetje te vondeling gelegd
op een verlaten dansvloer